De nieuwe oorcorrectiemethoden maken aanspraak op verfijning door modificatie. Ze ontwikkelden zich vooral na de Tweede Wereldoorlog.
Methode volgens MacCollum (1938)
MacCollum was de eerste die de vormgeving van de anthelix en de hechting tussen de oorschelp en het periosteum op het schedelbot combineerde.
McEvitt (1947), Converse (1955), Erich (1958)
Het principe van deze oorcorrectie is het verzwakken van het kraakbeen aan de achterkant.
Oorcorrectie volgens Mustardé (1963)
In het geval van zacht oorkraakbeen maakte Mustardé het kraakbeen niet dunner en gebruikte hij alleen zogenaamde matrashechtingen.
Techniek volgens Ju et al. (1963)
Het speciale kenmerk van deze methode is de incisie aan de voorkant van de oorschelp (zie afbeelding), waardoor het kraakbeen aan de voorkant nauwkeurig kan worden ingekerfd.
OP volgens Chongchet (1963)
Verzwakking van het kraakbeen aan de voorkant door middel van vele kleine incisies.
Oorcorrectie volgens Stenström (1963)
Rasp (in tegenstelling tot de chongchet) aan de voorkant van de oorschelp met incisie vanaf de achterkant.
De draadmethode is een vouwtechniek zonder snijden.
Afhankelijk van de operatie en de bevindingen is het misschien helemaal niet nodig om de hechtingen te verwijderen. Meer informatie over deze vorm van oorcorrectie is te vinden onder hechtmethode/vouwtechniek.